Psalms 109


Zij zuchtten onder de verdrukking
en overmacht van hun tegenstanders.

1 Zo redde God hen vele keren,
maar zij bleven hun eigen weg gaan.
Uiteindelijk was er geen redden meer aan.

2 Telkens echter wanneer God hun onderdrukking zag
en hun kermen hoorde,

3 herinnerde Hij Zich zijn verbond met hen.
Dat was in hun voordeel.
Dan kreeg God,
in zijn grote goedheid en trouw,
medelijden met hen.

4 Steeds vonden zij Hem
en warmden zich aan zijn liefde en vergeving.
Hun ontvoerders stuurden hen zelfs
weer terug naar hun land.

5 Bevrijd ons, Here!
U bent onze God.
Breng ons weer bij elkaar uit alle landen
waarheen wij zijn weggevoerd.
Dan kunnen wij weer met elkaar
uw heilige naam prijzen
en U alle eer brengen.

6 De Here, de God van Israël,
komt alle eer toe!
Van eeuwigheid tot eeuwigheid!
Laat het hele volk
dat bevestigen en ‘amen’ zeggen.
Prijs de Here!

7
8Prijs de Here!
Hij is een goede God.
Want zijn goedheid en liefde
blijven eeuwig bestaan.

9 Laat ieder die door de Here is bevrijd,
dit blijven zeggen.
Hij heeft hen immers bevrijd
uit de macht van de vijand?

10 Hij heeft hen teruggehaald
uit alle verre landen,
uit oost en west, uit noord en zuid.

11 Er waren mensen
die ronddwaalden in de woestijn,
op eenzame plaatsen.
Zij hadden geen plek om te wonen.

12 Door honger en dorst waren zij
aan het eind van hun krachten.

13 Toen riepen zij in hun ellende tot de Here
en Hij redde hen uit al hun angst.

14 Hij liet hen lopen
op een goed begaanbare weg
die leidde naar een stad
waar ook voor hen een huis was.

15 Laten zij de goedheid en liefde van de Here prijzen
en Hem ook eren om alle wonderen
die Hij voor de mensen heeft gedaan.

16 Maar ook omdat Hij
de dorstige mensen te drinken heeft gegeven
en de hongerigen heeft voorzien van voedsel.

17 Er waren ook mensen
die in de duisternis moesten leven.
Zij zaten, lichamelijk of geestelijk, vastgebonden.

18 Dat kwam doordat zij
niet wilden luisteren naar wat God zei.
Zij wisten het zelf beter!
Zij sloegen de raadgevingen van God,
de Allerhoogste, in de wind.

19 Daarom had Hij hen in moeilijkheden gebracht.
Toen zij vielen,
was er niemand die hen hielp.

20 Toen riepen zij in hun ellende tot de Here
en Hij redde hen uit al hun angst.

21 Hij leidde hen uit die diepe duisternis
waarin zij leefden,
en verbrak alles
waarmee zij zaten vastgebonden.

22 Laten zij de goedheid en liefde van de Here prijzen
en Hem ook eren om alle wonderen
die Hij voor de mensen heeft gedaan.

23 Maar ook omdat Hij
de koperen deuren heeft opengebroken
en de metalen sloten ervan heeft vernietigd.

24 Ook waren er mensen
die dwaas handelden.
Wegens hun zondige leven en hun oneerlijkheid
werden zij gemarteld.

25 Zij walgden bij het zien van eten
en stonden al met één been in het graf.

26 Toen riepen zij in hun ellende tot de Here
en Hij redde hen uit al hun angst.

27 Hij kwam en sprak met hen,
Hij maakte hen beter
en rukte hen weg voor de kaken van de dood.

28 Laten zij de goedheid en liefde van de Here prijzen
en Hem ook eren om alle wonderen
die Hij voor de mensen heeft gedaan.

29 Maar laten zij Hem ook lofoffers brengen
en juichend over zijn werk vertellen.

30 Er waren ook mensen
die met hun schepen alle zeeën bevoeren
en overal handel dreven.

31 Zij zagen het machtige scheppingswerk van de Here
en wat Hij in de zeeën had gemaakt.
Copyright information for NldHTB